Het virus sloeg snel toe, en wakkerde de paniek, de angst en het wantrouwen aan toen dit virus miljoenen menssen, vooral jongeren ziek maakte en duizenden doodde. Nu, meer dan een eeuw later, biedt de Spaanse grieppandemie van 1918 blijvende lessen voor een wereld die nu in de greep van COVID-19 is.
Zo verwoestend als de huidige pandemie is, de Spaanse grieppandemie blijft de ergste in de wereldgeschiedenis. Tegen de tijd dat drie golven van de Spaanse griep over de hele wereld in 1918 en 1919 zich verspreiden, waren ten minste 50 miljoen mensen gestorven. In Nederland stierven ca 60.000 inwoners (Ter vergelijking: grieppandemieën in 1957, 1968 en 2009 eisten naar schatting 3 miljoen mensen wereldwijd.)
Er zijn belangrijke verschillen tussen 1918 en de COVID-19 pandemie.
In 1918 wist men niet eens dat het een virusinfectie was. Wel was er tientallen jaren onderzoek gedaan naar bacteriën, en men wist dat deze micro-organismen van persoon tot persoon overgedragen konden worden door ademhalingsdruppels, door hoesten en niezen. Mondkapjes werden voor het eerst massaal gedragen en waren iets nieuws in die tijd. De structuur van virussen werd pas in de jaren dertig ontdekt, toen de virale onderzoekstechnieken ver genoeg gevorderd waren. Spaanse griep was ook besmettelijker dan COVID-19, het veroorzaakte symptomen veel sneller en was veel dodelijker. En in tegenstelling tot COVID-19, dat het grootste risico vormt voor ouderen, richtte de Spaanse griep zich vooral op de jongeren. Mensen in de bloei van hun leven waren werden al snel neergeslagen en weggemaaid. Dat verhevigde de publieke angst nog meer.